‘Gebruiksgemak lijkt tegenwoordig een absolute waarde te zijn’

José van Dijck, hoogleraar media en digitale samenleving Universiteit Utrecht

Koppelen van datastromen en diensten – ook door de overheid – levert gemak op voor de gebruiker, maar wat leveren we als samenleving ongemerkt in? Gebruiksgemak lijkt een absolute waarde te worden, waarschuwt José van Dijck, hoogleraar media en digitale samenleving aan de Universiteit van Utrecht. Haar pleidooi: leg uit wat je doet, geef mensen keuzes en definieer publieke waarden voor digitale systemen.

Foto: Milette Raats, KNAW

Ze beschouwt zichzelf niet als een deskundige op het terrein van digitale dienstverlening door de overheid, zegt José van Dijck voor aanvang van het interview. Eerder als gemiddelde consument. De jaarlijkse belastingaangifte, het aanvragen van een nieuw paspoort, dat zijn de belangrijkste dingen wel zo’n beetje. En dat gaat als regel prima, dus met de gebruikerservaring zit het wel goed.

Nee, Van Dijcks vragen komen pas bij de data. Neem die belastingaangifte. ‘Aan hoeveel er al is ingevuld zie ik wat ze allemaal al van mij hebben. Er zijn dus allemaal koppelingen met de systemen van banken en werkgevers. Die koppelingen, daar maak ik me wel eens zorgen over. De uitwisselbaarheid van databestanden zorgt voor een steeds grotere complexiteit. Ik hoop dat er nog iemand is die het overzicht heeft, die weet waarom al die data toegankelijk zijn en voor wie, die toezicht houdt op wat wel en niet mag en op het netvlies heeft waarvoor je al die data eigenlijk wilt gebruiken.’

Gebruiksgemak of wantrouwen?

Ook een vraag die haar bezighoudt: wat is eigenlijk de motivatie om die datastromen bijeen te brengen in digitale dienstverlening? ‘Gaat het om gebruiksgemak of is de achterliggende houding: we vertrouwen onze burgers eigenlijk niet, dus we kunnen maar beter zoveel mogelijk werk van ze overnemen. Ik weet het niet, en ik wil graag weten waarom de Belastingdienst al deze gegevens alvast voor mij invult. Vooropgesteld: ik heb heel veel vertrouwen in de overheid. Maar je ziet dat de overheid steeds meer wíl weten wat ze ook kán weten.’

Datastromen liggen ook aan de basis van de algoritmen die bedrijven en diensten steeds vaker gebruiken als grondslagen voor hun beslissingen. En transparantie over gebruikte algoritmen is een eerste stap. ‘Het gaat om rechtvaardiging’, zegt Van Dijck. ‘Zonder transparantie en uitleg is controle of toezicht heel moeilijk. Voorbeeld: ik kreeg een brief waarin mijn verzekeraar aankondigde dat de premie voor mijn opstalverzekering in één jaar met 90 procent zou stijgen. Bij navraag kreeg ik te horen dat dit het gevolg was van ‘gepersonaliseerde algoritmes’. Welke dat dan waren, dat was bedrijfsgeheim. Niemand kon of wilde mij uitleggen waarom dat dan in mijn geval tot zo’n opmerkelijke premieverhoging leidden en welke variabelen er ineens anders waren dan voorheen.’

Expertise bundelen

De digitale praktijk van algoritmes, datastromen en koppelingen wordt steeds complexer, zegt Van Dijck, en de overheid zou ervoor moeten zorgen dat digitale vakkennis meer wordt gebundeld. ‘Ik vraag me af of we niet één punt moeten hebben waar al die kennis wordt geborgd. Ik heb dat wel eens de Autoriteit Digitale Samenleving genoemd, maar het hoeft niet per se een nieuwe toezichthouder te zijn; het gaat om de noodzaak al die lijnen bij elkaar te brengen en ook van elkaar te kunnen leren.’

Een externe toezichthouder is onafhankelijk, maar heeft maar een beperkte scope. Bundeling van expertise binnen de overheid heeft het voordeel dat je meer zaken bij elkaar brengt. Van Dijck: ‘Het gaat ook over de invulling van digitaal burgerschap, over digitale geletterdheid, over beveiliging, over het op orde brengen van IT-systemen van de overheid en het voorkomen van automatiseringsdebacles. Een Ministerie van Digitale Zaken kan ook antwoorden formuleren op vragen als: moeten we ons afhankelijk maken van private cloudservices voor het opslaan en distribueren van onze data en wie mag daartoe toegang krijgen? En: hoe borg je publieke waarden in digitale systemen? Daarvan kunnen alle andere departementen profiteren.’

Digitaal dorsplein versus winkelcentrum

‘Bij die publieke waarden heb je het over zaken als privacy en veiligheid’, zegt Van Dijck, ‘maar ook over democratische controle of het tegengaan van discriminatie – fundamentele kernwaarden die niet zijn geborgd in een digitale wereld die voor het grootste deel privaat is vormgegeven. Er is geen publieke ruimte op internet en daar maak ik me zorgen over; geen publieke servers, geen cloudruimte. We bouwen voort op een infrastructuur die door de Amerikaanse private sector is opgebouwd en die nauwelijks of geen publieke ruimte kent. Het is het dorpsplein versus het winkelcentrum; het winkelcentrum waarin data helemaal privaat worden beheerd en het dorpsplein dat publiek moet worden gereguleerd. Over de manier waarop bedrijven als Facebook en Youtube omgaan met vrijheid van meningsuiting hebben we als samenleving veel te weinig te zeggen.’

Een nieuwe, publieke digitale ruimte creëren is bijna onmogelijk, denkt Van Dijck. ‘Maar je kunt wel keuzes maken: investeren in een publieke cloudservice, zoals Duitsland en Frankrijk willen, of een publieke online identificatie- en authenticatieservice,  ofwel e-ID, waardoor je een schakel weghaalt uit de hele private keten van aan elkaar gekoppelde datastromen, de zogenaamde walled gardens. Of als Europa voorwaarden stellen aan de wijze waarop Amerikaanse en Chinese techreuzen opereren. Van wie zijn die data eigenlijk die door gebruikers worden gegenereerd? En wie mag beschikken over toegang of hergebruik van die gebruikersdata? Nederland is daarvoor te klein. Maar met Europa wordt het een stevige onderhandeling.’

Zelf nadenken

Ook kunnen overheid en publieke sectoren zelf nadenken hoe ze omgaan met publieke waarden in de virtuele ruimte. Van Dijck: ‘Kennisnet, de publieke ict-organisatie van het primair onderwijs, heeft Waarden Wegen ontwikkeld: een soort ethisch kompas voor het gebruik van digitale systemen, apps en platforms voor je ze invoert in de klas of op school. Dat is op een goede manier nadenken over je uitgangspunten: wat wil je wel en niet toestaan, hoe waarborg je dat leerlingen niet worden beïnvloed en dat docenten een bepaalde autonomie houden. Dat soort vragen moet je leren stellen, en in elke publieke sector, op elk ministerie, laten die vragen zich steeds opnieuw vertalen naar een nieuwe context.’

Zulke vragen stellen, zegt Van Dijck, leert je ook na te denken over de vraag hoe gebruik van technologie de mens zelf verandert. ‘Gebruiksgemak wordt steeds meer een argument dat allesoverheersend is. Gebruiksgemak als hoogste goed, waaraan alles ondergeschikt wordt gemaakt. Ik heb ook de indruk dat de overheid die denkwijze overneemt van de techreuzen. Maar gebruiksgemak is soms de vijand van kritisch denken. Ik denk dat het helemaal niet verkeerd is als hindernissen worden ingebouwd tegen het automatisch koppelen van datastromen. Maak duidelijk wat je doet en waarom je het doet, en geef gebruikers keuzes. Dan gaan mensen nadenken: als ik hiervoor toestemming geef, wat gebeurt er dan eigenlijk?’

Vorig nieuwsberichtVolgend nieuwsbericht